EEN INDRUKWEKKEND BEGIN
Voor de school van Zusters Justine en Gabriëlle was er
vanaf het begin een zeer ruime belangstelling. Deze was zo enorm dat er in
1836 al een derde zuster bijkomt. Bij het prille begin namen de Zusters
zowel jongens als meisjes in de school aan. 210 leerlingen à 130 meisjes en
80 jongens. Ze werden onderwezen in godsdienst, lezen, schrijven, rekenen en
handwerk voor de meisjes. In 1838 waren er binnen dit aantal 70 kansarme
kinderen, die ten koste van de stichter onderwezen werden. Elke Zuster, er
waren er toen weer slechts twee, gaf les aan zowat 100 leerlingen.
In 1832 werd de school ingericht als hospitaal omdat er
toen een golf van cholera door ons dorp woedde.
In 1839 vernemen we dat de zusters voor zieken en armen
soep bereidden. Zo was het dubbel apostolisch doel, de regel van de H.
Vincentius à Paulo, volledig verwezenlijkt.
Het liep niet allemaal van een leien dakje. Op 1 januari
1846 werden de Zusters onder politieke dwang verplicht de gemeente te
verlaten, maar in december van hetzelfde jaar werden ze door de hele
bevolking triomfantelijk terug onthaald. Bij de heropening van de school in
januari 1847 telde ze 160 leerlingen en dat voor een bevolking van amper
2000 mensen. Vanaf 1847 trekken zij subsidies (50 fr.) die ingeschreven zijn
in het budget van de gemeente. Vanaf 1860 stabiliseert zich het bedrag op
600 fr. Toch zal er vanaf 1884 tot 1911 geen subsidiëring meer verkregen
worden.
In 1849 woedt er een tweede golf van cholera door onze
gemeente. De EE.ZZ. Madeleine en Gertrude kregen voor hun enorme inzet voor
de zieken een ereteken van Leopold I.
In 1865 bouwde Felix Sohie in Hoeilaart de eerste
druivenserres waardoor er heel wat zou veranderen in onze streek.
Toch zal Hoeilaart wel nooit de augustusmaand 1866
vergeten. Toen brak hier weer de meest gevreesde der besmettelijke ziekten,
de cholera, uit. De Zusters die juist op retraite waren in Gijzegem, keerden
terug. De ramp was erg groot. Op 22 augustus stierf te 6 uur het eerste
slachtoffer. Voor het einde van de maand telde men 19 doden. In de maand
september stierven er nog 90 mensen aan de besmettelijke ziekte. Het laatste
slachtoffer overleed op 14 oktober. Toen was het aantal opgelopen tot 127.
Zuster Henriette (20 jaar) en Zuster Rufina gingen van huis tot huis. Ze
verzorgden de zieken, stonden de stervenden bij, lijkten de doden en hielpen
ze begraven. Nadien verleende koning LeopoldII het erekruis aan de jonge
Zuster Henriette.